Updates
Living Lab Ooijpolder-Groesbeek: een blauwdruk voor verzoening tussen natuur en landbouw?
Foto's gemaakt door Hans de Kroon en Huub Ploegmakers
In 2020 werd het gebied Ooijpolder-Groesbeek door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) geselecteerd als een van de drie Delta Labs, nu bekend als living labs. Living Lab Ooijpolder-Groesbeek streeft ernaar om het effect van landschapselementen op de biodiversiteit te meten, te begrijpen waarom het hier is gelukt om deze elementen succesvol te implementeren, en om de voorwaarden te identificeren waaronder agrariërs bereid zijn bij te dragen aan dit proces. Sinds de start van het project in 2021, is er een hoop gebeurd. Katja Zweerus, Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel, sprak met verschillende promovendi van de Radboud Universiteit over de opzet, de huidige stand van zaken en de geleerde lessen.
Van Living Lab tot onderzoeksproject
De biodiversiteit in Nederland neemt blijvend af. Om kennis te vergaren over hoe we deze afname om kunnen buigen naar herstel, is onderzoeksproject ‘Living Lab Ooijpolder-Groesbeek' in dit onderwerp gedoken. Het project, dat in 2021 van start ging, werd ontwikkeld binnen het Healthy Landscape-initiatief, geleid door Hans de Kroon. Huub Ploegmakers, coördinator van Living Lab Ooijpolder-Groesbeek: “Met het living lab bouwen we voort op de vele initiatieven en projecten die al in het gebied liepen om de biodiversiteit te herstellen tussen 2009 en 2014 is 45 kilometer aan landschapselementen en boerenlandpaden aangelegd in het gebied.
We onderzoeken nu wat daar het ecologische effect van is. Zorgt dat daadwerkelijk voor biodiversiteitsherstel?” Daarnaast wordt onderzocht waarom agrariërs toen bereid waren – en nu nog steeds zijn - om mee te werken aan zo’n project. Onder welke voorwaarde stappen ze in en gaan ze akkoord met de aanleg van landschapselementen op hun grond? “Het derde deel van het onderzoek”, vult Huub Ploegmakers aan, “concentreert zich op de succesfactoren, voornamelijk wat betreft de samenwerking. Waarom is het juist hier de vele betrokkenen gelukt om de handen inéén te slaan en zo’n grootschalige landschapsontwikkeling goed op te zetten? Welke factoren hebben daaraan bijgedragen?”
Living Lab Ooijpolder-Groesbeek richt zich op de volgende drie centrale onderzoeksvragen:
1. Ecologisch effect: Wat is het effect van herstelmaatregelen in agrarisch gebied op de biodiversiteit, zowel boven- als ondergronds? Dit onderzoek richt zich op de landschapselementen die de afgelopen jaren aan de randen van agrarische percelen zijn aangelegd, maar er wordt ook gekeken hoe het beheer van percelen zelf bij kan dragen aan het bodemleven.
2. Participatie van agrariërs: Onder welke voorwaarden zijn agrariërs bereid om deel te nemen aan initiatieven gericht op biodiversiteitsherstel? Dit onderzoek richt zich op de motivatie en de praktische uitvoering van agrarisch natuurbeheer, met een focus op hoe agrariërs kunnen worden ondersteund in hun transitie naar natuurvriendelijke landbouwpraktijken.
3. Succesvolle samenwerking: Waarom is dit project zo succesvol? Wat zijn de lessen die geleerd kunnen worden om dit succes op andere plaatsen (waar nodig op aangepaste wijze) te herhalen?
“De lokale stichting Via Natura speelde een centrale rol bij de landschapsontwikkeling en we konden ook aansluiten bij een ander lopend project van hen”, laat Huub Ploegmakers weten. “Hier waren al vier boeren aan de slag met het monitoren van biodiversiteit op hun percelen, met name om te laten zien hoe belangrijk het kon zijn voor de bedrijfsvoering. Daar hebben we op voortgebouwd met sessies en veldbijeenkomsten over functionele agro-biodiversiteit voor een grotere groep agrariërs, verzorgd door het Louis Bolk Instituut.” Een concreet resultaat van deze bijeenkomsten is een praktijkexperiment met kruidenrijk rijkgrasland dat op dit moment loopt, waarbij er op 20 hectare kruiden zijn ingezaaid in het gebied. Deelnemende boeren krijgen hiervoor een vergoeding.
Uitvoering en resultaten tot nu toe
Boven- en ondergronds leven
Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het monitoren van biodiversiteit, zowel boven- als ondergronds. “Voor de bovengrondse biodiversiteit doen we dit met behulp van malaisevallen, die zijn geschikt om vliegende insecten te vangen. Daarvan wordt de biomassa gemeten en kunnen we de soortgroepen identificeren. Zo krijgen we een goed beeld over de totale insectenpopulatie op een bepaalde plek”, zegt Robin Lexmond, promovendus aan de Radboud Universiteit. Deze gegevens helpen om de impact van landschapselementen zoals bloemstroken, hagen en poelen te evalueren. Eerste resultaten uit dit onderzoek laten zien dat hagen een significante bijdrage leveren aan de biomassa, totale aantallen en diversiteit aan insecten die worden aangetroffen in boerenlandschappen! “Daarnaast vindt er monitoring van zowel dag- als nachtvlinders plaats om ook soort-specifieke informatie te krijgen. Omdat er over deze soorten veel bekend is, kunnen we achterhalen welke eigenschappen van het boerenlandschap ervoor zorgen dat soorten wel of juist niet voorkomen. Bovendien sluiten de protocollen aan bij landelijke meetnetten, waardoor het mogelijk wordt om de Ooijpolder te evalueren in een nationale context. Hoe goed gaat het hier eigenlijk?”
Promovendus Rosa Boone werkt ook aan dit onderdeel van het onderzoek en focust met name op de ondergrondse biodiversiteit. In het najaar van 2022 heeft zij bij 24 verschillende boeren, akkerbouwers en melkveehouders, bodemsamples genomen om te meten hoe “gezond” de bodem is. “Onze hypothese is,” vertelt ze, “hoe extensiever het beheer, bijvoorbeeld met meer kruiden in het grasland en zonder externe input als kunstmest, hoe meer het bodemleven en bepaalde bodemfuncties worden gestimuleerd.” Met andere woorden, er zou dan meer activiteit kunnen plaatsvinden in je bodem, waardoor er meer organisch materiaal wordt afgebroken en omgezet in beschikbare nutriënten voor planten. Deze aspecten worden nu door Rosa Boone uitgezocht, ze zit midden in de analyses: “Het is een enorme klus om al die bodems te verwerken in het lab en vervolgens analyses uit te voeren.”
Hoewel stevige conclusies nog even op zich laten wachten, heeft Rosa Boone wel al een aantal interessante dingen ontdekt. Zo lijken er geen grote verschillen te zitten in de diversiteit van aanwezige schimmels en bacteriën tussen gangbaar productie grasland (intensief) en extensief productie grasland. Tussen deze twee en semi-natuurlijk grasland (meest extensief) zit echter wel verschil. “Als we kijken naar de samenstelling van de schimmel gemeenschap”, vertelt Rosa Boone, “dan zien we duidelijke verschillen. Het ziet ernaar uit dat de schimmelgemeenschappen duidelijk worden beïnvloed door het beheer - langs het verloop van intensieve naar meest extensieve graslanden.” Op dit moment gaat ze na wat dat voor de functionaliteit betekent. “We zien bijvoorbeeld dat de afbraaksnelheid oploopt langs de gradiënt van intensief meest extensief, waardoor er meer voedingsstoffen vrijkomen. We zoeken nu uit in hoeverre er een link is met het verschil in bodemleven.” Naast dit onderzoek, kijkt Rosa Boone ook naar de mogelijkheid om met een bodemsensor te meten wat er gebeurt met het bodemleven wanneer een boer andere beheersmaatregelen toe past.
Participatie van agrariërs
Daarnaast richt het project zich op verdienmodellen voor agrariërs. “Maar”, zegt Huub Ploegmakers, “de complexiteit van de transitie naar natuurinclusieve landbouw vraagt om meer dan alleen financiële compensatie.” Daarom heeft dit onderdeel een wat bredere scope gekregen met thema’s die passen bij de succesfactoren van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Wereldwijd bestaan er initiatieven en programma's die agrariërs proberen te stimuleren om te werken aan biodiversiteitsherstel. In haar promotieonderzoek heeft Bibi Witvliet, promovendus aan de Radboud Universiteit, een theoretisch raamwerk ontwikkeld voor biodiversiteitsherstel dat inzicht geeft in hoe, waarom en in welke situaties agrariërs werken aan biodiversiteitsherstel (lees hier een korte blog, of hier het wetenschappelijke artikel).
Het raamwerk bestaat uit 10 programma theorieën (PTs) die onder andere gaan over financiële arrangementen (PT7) en passende wet- en regelgeving en eenduidige visies over natuurinclusieve landbouw (PT10). Maar ook over het faciliteren van begrip van agro-biodiversiteit (PT1), erkennen en waarderen van agrariërs voor het werken aan biodiversiteitsherstel (PT2) en normen, waarden en identiteit in lijn met biodiversiteitsherstel (PT3). Daarnaast zijn het ontwikkelen van horizontale en verticale kennisnetwerken (PT4), stimuleren van experimenteren en monitoren aan de hand van tastbare resultaten (PT5), contractuele condities (PT6), het includeren van ketenpartijen en consumenten in initiatieven (PT8) en vertegenwoordiging van agrariërs in initiatieven (PT9) belangrijke aspecten. “De 10 PTs geven inzicht in welke investeringen van initiatieven nodig zijn in welke situaties voor het ontwikkelen en implementeren van succesvolle biodiversiteitsherstel initiatieven”, legt Bibi Witvliet uit. “Ze zijn daarom te beschouwen als leidende principes voor agrariërs, beleidsmakers, boerenorganisaties, onderzoekers, adviseurs, en andere betrokken bij biodiversiteitsherstel".
“Met deze kennis nemen we nu het gebied onder de loep", vertelt Huub Ploegmakers. “Hoe en waarom is het hier gelukt om in samenwerking met agrariërs landschapselementen te realiseren? Die vragen werken we nu uit”, vertelt Bibi Witvliet. Binnen de Ooijpolder-Groesbeek regio vergelijkt zij verschillende initiatieven gericht op het realiseren van landschapselementen. Daarnaast voegt ze toe: “Het raamwerk wordt ook toegepast in een landsdekkend onderzoek waarin verschillende biodiversiteitsherstel initiatieven over heel Nederland worden onderzocht. We evalueren welke initiatieven er in welke omstandigheden in slagen om agrariërs te stimuleren om te werken aan biodiversiteitsherstel.”
Succesvolle samenwerking
Living Lab Ooijpolder-Groesbeek is breed opgezet en omvat een samenwerking tussen diverse partijen, waaronder ZLTO, Via Natura, het Louis Bolk Instituut, Vereniging Nederlands Cultuurlandschap, individuele agrariërs en nog verschillende andere partijen. “Maar”, begint Huub Ploegmakers, “Het succes van het living lab is onder meer te danken aan de lange voorgeschiedenis waar boeren, natuurbeschermers, beleidsmakers, burgers en andere partijen al tientallen jaren met succes samenwerkten - en nog steeds werken - om de regionale biodiversiteit te behouden en versterken.”
Sabine Baumgarten, promovendus aan de Radboud Universiteit, heeft een historisch onderzoek naar deze voorspoedige samenwerkingen in het gebied gepubliceerd in het vakblad Natuur, Bos, Landschap (het wetenschappelijke artikel lees je hier). Beginnend vanaf 1985, heeft zij de verschillende samenwerkingsverbanden en ontwikkelingen met betrekking tot natuur- en landschapsontwikkeling in het gebied onder de loep genomen.
"Het succes van dit soort projecten staat of valt met de bereidheid van alle betrokkenen om samen in gesprek te (blijven) gaan", zegt Sabine Baumgarten. "Respect voor elkaars belangen en het continu bouwen aan onderling vertrouwen zijn cruciaal." Volgens Sabine Baumgarten helpt het om te werken in een overzichtelijk gebied waar mensen elkaar kennen: “Lokale bruggenbouwers, mensen die het gebied en de betrokkenen goed kennen, spelen hier een cruciale rol. Zij weten de tegenstellingen tussen natuur en landbouw te overstijgen door belangen juist samen te brengen. Zo kunnen zij de communicatie vergemakkelijken en kennisuitwisseling stimuleren.”
Volgens Sabine Baumgarten vragen dit soort gebiedsprocessen tijd en geduld. "Je moet een flexibele en lerende houding aannemen," legt ze uit. "Het is een kwestie van voortdurend de verbinding aangaan, kansen opzoeken, samen experimenteren, monitoren, evalueren en zo nodig bijsturen”. Huub Ploegmakers beaamt dit: “Er zijn heel veel partijen mee gemoeid, groot en klein, die nu drie keer per jaar samenkomen in een partneroverleg. Als living lab zitten we daar nu ook bij. Met elkaar in een open gesprek blijven werkt om iedereen aan boord te houden.”
Meer geschiedenis en lessons-learned
Uitdagingen, successen en de toekomst
Een van de grootste uitdagingen voor Living Lab Ooijpolder-Groesbeek is volgens Huub Ploegmakers het vinden van duurzame financiering en het overwinnen van de risico’s die agrariërs lopen bij het omarmen van nieuwe landbouwpraktijken. “Wat mij opvalt in de kennissessies en veldbijeenkomsten met boeren”, zegt Huub Ploegmakers tijdens het interview, “is dat veel agrariërs graag in controle blijven over wat er gebeurt op hun land.” En daar hebben ze volgens hem allerlei goede redenen voor: “Ze moeten er hun brood mee verdienen en experimenteren is niet zonder risico.” Om natuurinclusieve landbouw te stimuleren wordt vaak gesteld dat een verschuiving noodzakelijk is van een controlemodel - alles in de hand houden en snel ingrijpen met bijvoorbeeld pesticiden - naar een adaptatiemodel - meer loslaten en meebewegen met de natuur. “Dat is lastig.” Daarom is goede ondersteuning en begeleiding nodig, maar is een vergoeding voor extra kosten en risico’s ook een absolute vereiste. Eenvoudig is het vinden van financiering niet. “Gelukkig heeft het Platform Natuurinclusieve landbouw ervoor gezorgd dat we toch geld kregen om de geïnteresseerde boeren te laten experimenteren met kruidenrijk grasland, maar het had wel veel voeten in de aarde”, zegt Huub Ploegmakers. De uitdaging ligt volgens hem ook in het neerzetten van een goed verhaal, en vervolgens strategisch kijken of daar ergens geld voor te vinden is.
Het succes van het project is volgens Huub Ploegmakers met name te danken aan het uitgebreide netwerk en de ruimte die dankzij dat netwerk keer op keer is gecreëerd om te experimenteren. "Wanneer deze samenwerking goed blijft gaan tussen alle betrokken partijen”, zegt Huub Ploegmakers, “heeft het gebied Ooijpolder-Groesbeek de potentie om een blauwdruk te worden voor biodiversiteitsherstel in andere regio’s.” Met nog een jaar te gaan tot de afronding van het project in juni 2025, blijft de focus liggen op het begrijpen van de factoren die Living Lab Ooijpolder-Groesbeek tot een bruisend laboratorium voor biodiversiteit maken. Daarnaast wordt ook gekeken hoe de successen kunnen worden opgeschaald: “Als living lab zijn we onderdeel geworden van het initiatief ‘De Groene Mantel’. Hier werken overheden en organisaties die zich inzetten voor landbouw, natuur en landschap in het Rijk van Nijmegen samen aan het verbinden van boer en natuur in een aantrekkelijk en veerkrachtig landschap.